Wednesday, November 29, 2006

Close encounters of the third kind


Doorgaans fotografeer ik geen mensen. Dat durf ik gewoon niet. Maar de man die 's morgens de vuilnisbakken leegmaakt, liep pardoes door mijn beeld. En dus klikte ik maar. Ik schrok er zelf een beetje van. Vandaar het onscherpe beeld.
Even later sprak ik hem aan. Of hij soms wist welke boom dat was. Die hoge met die bruine smalle blaadjes, die er nu allemaal afvallen en heel lekker ruiken. Hij dacht dat het een Amerikaan of een Afrikaan was. Eentje die zijn bladeren verliest. Dat was duidelijk. Hij wees met zijn prikstok in de richting van de boom. Er hangt misschien een plaatje op, zei hij. We liepen er samen heen. Het bleek een moerascipres te zijn. Ik bedankte de man en hij glimlachte verlegen.
Plots vond ik hem aardig en kreeg ik spijt van wat ik eerder over hem schreef. Misschien worden we nog vrienden.

De bodem van de vijver



Tuesday, November 28, 2006

Alle eendjes zwemmen in het water …


... behalve de eenden in het stadspark. Gisteren fietste ik een stukje door het park en werd de buitenweg versperd door een horde eenden. Ze waren eensgezind uitgebroken en marcheerden naar de straatkant. Misschien willen ze naar het politiebureau, dacht ik. Els en ik zijn er ook al een keertje gaan vragen hoe het nu met de vijver moet.
Naar het schijnt is er niet meteen een oplossing. Het water sijpelt weg als gevolg van de werken aan de hoge snelheidsverbinding.
Hoe moeten de kleine eendjes nu leren zwemmen?, hoorde ik onlangs een dame hardop vragen. De lente is nog ver weg, maar ik vraag het me nu ook elke dag opnieuw af. Zouden de eenden wel eieren gaan leggen? In hun plaats zou ik het niet doen. Uit protest. Maar ik ben nu eenmaal geen eend.

Saturday, November 18, 2006

De koningin van het flatgebouw

Het mysterie van de kapotte kinderfietsbanden is nog steeds niet opgelost. Toch heb ik het idee dat iedereen aan dezelfde persoon denkt, maar niemand durft zijn of haar naam hardop uit te spreken. Ik ook niet. Laat staan dat ik hem hier opschrijf. Ik durf het nauwelijks aan om ook maar iemand van mijn buren met de naam te noemen of zelfs maar vaag te beschrijven. Dat is iets waar ik vaak over pieker. Mag ik hier op het net, zomaar over echte mensen schrijven? Ook al vind ik ze aardig? Want ik zou het zo graag eens over mevrouw S. hebben. Zij en haar man, twee kranige tachtigers, verlieten vandaag het gebouw in vol ornaat. Wat zijn jullie mooi!, kon ik niet nalaten uit te roepen. Is het soms een joodse feestdag vandaag? Nee, zei de glunderende dame, we gaan naar een receptie. Ze droeg een zwarte rok, een zwartpaars geruit chanel-achtig jasje en een lila zijden sjaal, die prachtig afstak tegen haar zilverwitte haar.
Ik complimenteerde haar met de kleuren en ze trok me even terzijde. Dat is al twaalf jaar oud, fluisterde ze in mijn oor, ik heb het zelf vermaakt, want het was uit de mode. Ze vormde een schaar met haar vingers en knipte een denkbeeldige strook van de onderkant van het jasje. Mijn bewondering steeg nog. Het was een beetje alsof Koningin Paola zelf toegaf dat ze haar kleren vermaakte. Voor ons is mevrouw S. de koningin van het flatgebouw. We zijn allebei dol op haar. Als ik het geluk heb om haar tegen te komen bij de lift, popel ik om aan Els te vertellen wat ze allemaal gezegd heeft en wat ze aan had, tot in de details. Vorige week droeg ze een warm oranje driekwart jasje met een kasjmieren sjaal in oranje en bruine tinten. Ze was gewoon om op te eten! En als Els haar heeft gezien en zelfs heeft gesproken ben ik altijd een beetje jaloers.
Niet alleen ziet ze er op haar tachtigste, met een beetje kundig aangebrachte make-up, nog bloedmooi uit, ze verstaat de kunst om de meest intrigerende verhalen te vertellen in zeer korte tijd. Van de buitendeur tot de lift vat ze haar persoonlijke en erg aangrijpende oorlogsverleden samen en van de lift tot haar voordeur krijg ik het verhaal van de onbetrouwbare aannemer die haar liet zitten met een halfafgewerkte keuken. Onlangs is ze op klaarlichte dag op straat overvallen en dat verhaal hoop ik vroeg of laat van haar kersrode lippen te ontlokken.
Een ontmoeting met mevrouw S. maakt mijn dag goed. Ooit, toen het geijzeld had, heb ik haar op straat een arm mogen geven. Ach, van mij mag het stilaan beginnen vriezen.

Monday, November 13, 2006

Misdaad in het flatgebouw

We hebben het van horen vertellen, maar er werd al verschillende keren ingebroken in ons gebouw. Dieven kwamen van over de daken en braken in langs de brandladders. Grote stukken zullen ze op die manier wel niet kunnen verslepen hebben, maar ik kan me voorstellen dat er bij sommige buren juwelen en geld te vinden waren. De voordeur is de hele dag open maar voor de binnendeur heb je een sleutel nodig. Langs die weg lijkt het onwaarschijnlijk dat er iemand ongewenst het gebouw zou binnenkomen. Toch is er gisteren iemand in de fietsenkelder geweest en heeft er alle kinderfietsenbanden plat gestoken. Gestoken dan nog, met een mes of met een scherp voorwerp. Alleen de banden van mijn fiets waren nog intact.
De vijf fietsen van onze onderburen en het fietsje van het jongetje op het hoogste waren duidelijk met opzet onklaar gemaakt.
Wie doet nu zoiets?
Ik ben er de hele nacht mee bezig geweest en ik droomde ervan. Zelfs als het een vreemd iemand was, wat heb je er aan om banden stuk te steken? En waarom mijn fiets niet, maar wel alle anderen?
Iedereen die ik tot nu sprak, denkt dat het een medebewoner was. Waarom zou iemand anders de moeite doen om binnen te breken enkel en alleen om banden kapot te snijden? Maar als ik verder vraag, wil niemand iemand aanwijzen.
Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik zelf meteen iemand verdacht. Ik ben met een smoes gaan aanbellen en mijn vermoeden verdween als sneeuw voor de zon want de verontwaardiging bij de betrokkene leek me oprecht.
Ik ben al een paar keer het lijstje van onze buren afgelopen maar bij elke naam schud ik mijn hoofd. De twee getroffen families vallen er zeker uit. En alle anderen lijken al even onwaarschijnlijk. Hoewel… als ik ze me allemaal één voor één voor de geest haal, zie ik plots dat het ook maar mensen zijn. En als ik mijn fantasie even de vrije loop laat, kan ik me iedereen, van groot naar klein met een mes in de hand voorstellen. Op hun gezichten zie ik een grimmig masker terwijl ze het lemmet in de banden ploffen. Zelfs de dame in de rolstoel, de dokter, de kunstenaar, de aardige werkman en de kinderen zelf ontsnappen niet aan mijn verbeelding. En ook de buren die er nooit zijn, of maar de helft van de tijd en de man die vanmorgen met een grote koffer van heel ver leek te komen. En zelf waren we er gisteren ook niet. Tot mijn schrik besef ik dat ik verdachte nummer één moet zijn. Mijn fiets was immers nog heel.
Ik vrees dat we er nooit achter zullen komen. Kon ik Poirot maar even laten opdraven. Maar zelfs de politie kan hier waarschijnlijk weinig aan doen. Ik zie ons al één voor één onze vingerafdrukken moeten geven …

Tuesday, November 07, 2006

Een lichtblauwe deken

8.00 u ’s morgens. Op de weg rond de droge vijver van het stadspark ligt een lichtblauwe deken. Als ik er al voorbij ben gelopen, beginnen mijn hersenen pas vragen te produceren. Hoe komt dat deken daar? Een lichtblauwe deken met witte letters erop, waar komt dat vandaan? Heeft iemand dat ergens gekregen? Heeft iemand er onder geslapen vannacht? Waarom heeft hij of zij het daar achter gelaten? De kleur van het deken blijft op mijn netvlies hangen. Het is de lichtblauwe kleur van een valiumtabletje. Tenminste, ik meen mij te herinneren dat valiumtabletten blauw zijn. Ooit verstopte ik mij af en toe, en misschien net iets te vaak onder een valiumdekentje. Blij dat ik nu weer wakker door het leven loop.

Ik begin mijn tweede rondje. De deken ligt er nog steeds. Ik probeer iets van de witte letters te maken maar verder dan “val” kom ik niet. Na de vragen komen de plannen. Wat zal ik doen? Gewoon laten liggen? Oprapen en over de omheining hangen zodat het kan drogen en ik de tekst kan lezen? Meenemen naar huis en wassen? Het vervolgens terugbrengen en op de loer gaan liggen? Ik kies voor oprapen en ophangen.

Ik versnel wat in mijn tweede rondje en begin aan het derde. Net voorbij het vaste bankje van onze buurman, mijnheer Silber, kruis ik een oranje onderhoudsman. Het is een norse man met een verzopen gezicht die ’s morgens de vuilnisbakken leegmaakt. Ik groet hem een beetje uitdrukkelijk en kijk ondertussen in zijn handkar. De blauwe deken ligt erin. Hij groet niet terug en duwt zelfs nijdig de kar voort. Daar komen de vragen weer: Wat gaat hij met die deken doen? Bij de vuilnis gooien? Is er een afdeling verloren voorwerpen? Zou hij ze meenemen naar huis? Ik overweeg nog even om rechtsomkeer te maken en om de deken uit de kar te grissen. Maar zo vrank ben ik nu ook weer niet. Ik durf zelfs niet vriendelijk te gaan vragen of ik de deken mag hebben.

Ik loop dan maar verder. De vuilnisbakken zijn leeg. Maar op de grond liggen nog blikjes, papieren servetten en plastic zakken. Al dat achtergebleven vuil maakt mij een beetje boos. Ik zie mezelf al met een grote vuilniszak door het park gaan en alles oprapen. En dan mijn volle zak triomfantelijk afleveren bij de onderhoudsdienst. Ooit komt het er wel eens van.

Wednesday, November 01, 2006

herfst in het zuiden

Als alles meezit, is een vliegreis tegenwoordig niet veel lastiger dan een busreis. Na amper anderhalf uur stonden mijn zus Anne en ik op de grond in Carcassonne, waar ons een comfortabele Peugeot 206 wachtte. Onderweg naar Fourques, nog eens anderhalf uur rijden, luisterden we naar radio Nostalgie en probeerden we nog niet te veel te denken aan onze missie. Toegewijde ouders bespreken op een bepaald moment de toekomst met hun kinderen. Een halve eeuw later is het aan de kinderen om met hun ouders hetzelfde te doen.
Onze ouders vinden ouder worden aartsmoeilijk. Ik kan er in komen. Ik begin het zelf al moeilijk te vinden. Mijn moeder glijdt weg in afwezigheid, slaap, verstrooidheid, kinderlijke onmacht. Haar blik is vaak naar binnen gekeerd. Als ik haar dunne haar voorzichtig föhn en me vervolgens naar de badkamer haast om haarlak te zoeken, maant ze me aan tot kalmte. Ik vind het niet erg om te wachten, zegt ze. Wachten is misschien niet zo erg, als je weet waarop je wacht. Wachten tot je eigen tijd verstrijkt, moet inderdaad lastig zijn en uitnodigen tot slaap en verdoving.

Mijn vader, daarentegen, gaat in verzet. Hij brengt zijn dagen door met het bedenken en uitvoeren van oplossingen voor kleine en grote problemen. Alles wat kapot is, herstelt hij zelf, half op de tast, met de middelen die hij heeft: versleten gereedschap en restjes plakband en draad. Aan iedereen die de moeite wil doen om te luisteren, vertelt hij hoe moeilijk het leven wordt. Hij vertelt en herhaalt anekdotes, een beetje smekend. Alsof hij hoopt dat we oplossingen hebben, of misschien iemand weten, die een oplossing heeft.

We hebben voorzichtig gevraagd of ze naar België terug willen komen. We zouden een comfortabele plek kunnen zoeken. Mijn vader zei meteen ja, mijn moeder zei even resoluut neen. Het weer, zei mijn moeder, ik zou er niet meer aan kunnen wennen.

Ook dat kan ik begrijpen. Als alles moeilijk wordt, is er nog steeds de zon in een blauwe hemel. Een betere troost is er niet.

Zelf ben ik de afgelopen dagen af en toe troost gaan zoeken tussen de oneindige wijngaarden achter het dorp. De oogst is al een paar weken binnen. Tussen de bruinrode bladeren hangen nog kleine trosjes achtergebleven druiven. Te horen aan de geweerschoten en het hondengeblaf, hebben de wijnboeren nu even tijd om te gaan jagen. Ik voel de koelte van de aarde rond mijn enkels. En de uitdrogende kruiden, vooral tijm en rozemarijn, geven het laatste van hun geuren vrij. Ik zou mijn ouders graag berusting willen leren. Maar het enige wat ik kan doen, is zelf al beginnen te oefenen.