Ik probeerde mij de vorige fouten te herinneren en kwam erachter dat het bijna altijd dezelfde was. Zij vind, wie vind … Ik projecteerde het woord levensgroot op het plafond. “Vindt”, moet het zijn. En plots vond ik die “t” zo onnatuurlijk. En dat is het ook. Net als bij “wordt”.
Met “worden” heb ik het -geloof ik- nog niet aan de hand gehad. Op één of andere manier zit dat er ingeprent. Terwijl “vindt” waarschijnlijk slecht geprogrammeerd is in mijn brein. Want daar gaat het over. Niemand vraagt zich bij elke zin af welke “persoon” het onderwerp is. Na een zekere training die in de lagere school begint en afgerond zou moeten zijn in de middelbare school, zou het een automatisme moeten zijn.
Maar de Nederlandse taal is net iets te ingewikkeld voor automatismen. Een spellingchecker, hoe verfijnd ook, heeft het soms moeilijk met zinsontleding. Hij kan niet altijd uitmaken wie of wat het onderwerp is in een zin en ziet daardoor soms de werkwoordfouten niet. In deze tekst vindt hij “zij vind” fout, maar “wie vind” juist. En bij inversie wordt het helemaal lastig.
En zo probeer ik maar een verklaring te vinden en mijn fouten goed te praten. Maar voor Els is het heel eenvoudig: Jij bent gewoon een verstrooid iemand, zegt ze. Een verstrooid iemand, dan nog. Niet af en toe een keertje verstrooid, maar iemand die dikwijls verstrooid is.
Ik vind het niet erg prettig om te horen. Maar ik vrees dat ze gelijk heeft.
Het stond in al mijn agenda’s in de lagere school: Opletten in de les!