

Mijn vader, daarentegen, gaat in verzet. Hij brengt zijn dagen door met het bedenken en uitvoeren van oplossingen voor kleine en grote problemen. Alles wat kapot is, herstelt hij zelf, half op de tast, met de middelen die hij heeft: versleten gereedschap en restjes plakband en draad. Aan iedereen die de moeite wil doen om te luisteren, vertelt hij hoe moeilijk het leven wordt. Hij vertelt en herhaalt anekdotes, een beetje smekend. Alsof hij hoopt dat we oplossingen hebben, of misschien iemand weten, die een oplossing heeft.
We hebben voorzichtig gevraagd of ze naar België terug willen komen. We zouden een comfortabele plek kunnen zoeken. Mijn vader zei meteen ja, mijn moeder zei even resoluut neen. Het weer, zei mijn moeder, ik zou er niet meer aan kunnen wennen.
Ook dat kan ik begrijpen. Als alles moeilijk wordt, is er nog steeds de zon in een blauwe hemel. Een betere troost is er niet.
Zelf ben ik de afgelopen dagen af en toe troost gaan zoeken tussen de oneindige wijngaarden achter het dorp. De oogst is al een paar weken binnen. Tussen de bruinrode bladeren hangen nog kleine trosjes achtergebleven druiven. Te horen aan de geweerschoten en het hondengeblaf, hebben de wijnboeren nu even tijd om te gaan jagen. Ik voel de koelte van de aarde rond mijn enkels. En de uitdrogende kruiden, vooral tijm en rozemarijn, geven het laatste van hun geuren vrij. Ik zou mijn ouders graag berusting willen leren. Maar het enige wat ik kan doen, is zelf al beginnen te oefenen.